Het spel Golf

Afhankelijk van de lengte van de hole wordt vastgesteld in hoeveel slagen de hole gespeeld zou moeten worden, de zogenaamde “par” (Professional Average Result). Er wordt aangenomen dat een speler twee putts nodig heeft, bij een par 4 hoort hij dus in twee slagen op de green te liggen, bij een par 5 mag hij er drie slagen over doen. Bij een par 3 hoort de afslag op de green te komen. Een goede speler kan een baan onder par spelen, oftewel in minder dan het aantal vooraf vastgestelde slagen.

Lengte van holes gemeten vanaf de herenbacktee, zoals vastgesteld in de EGA-regels:

  • par 3 = 80 – 235 meter (85 – 250 yards)
  • par 4 = 220 – 450 meter (240-490 yards)
  • par 5 = 415 – 630 meter (450-690 yards)
  • par 6 = langer dan 631 meter (691 yards)

De meeste 18-holesbanen hebben 4 par-3-holes, 4 par-5-holes en 10 par-4-holes, en dan is de par van de baan 72.

Golfvaardigheidsbewijs (GVB)

Op de meeste golfbanen in Nederland moet een speler minimaal in het bezit zijn van het golfvaardigheidsbewijs.

Handicap

Een 18-holesbaan heeft meestal een par van 70, 71 of 72. Als een speler gemiddeld 24 slagen meer nodig heeft dan de par van de baan, wordt zijn handicap gezet op 24. Als hij dan een rondje loopt en 28 slagen meer nodig had, dan heeft hij 4 slagen boven zijn handicap gespeeld. Als hij tegen een speler speelt die handicap 10 heeft, dan mag hij er 14 slagen meer over doen. Op de scorekaart staat vermeld op welke hole hij dan een slag krijgt van de andere speler. Op deze manier kan de speler met handicap 24 toch winnen van de speler met handicap 10.

Elke amateurspeler heeft een handicap. Hoe lager de handicap, hoe beter de speler. Professionals hebben geen handicap.

Slagen

Om een bal te slaan maakt de speler een golfswing. Afhankelijk van de golfclub waarmee hij slaat zal de bal een bepaalde afstand afleggen. Een speler mag 14 golfclubs (of golfstokken) bij zich hebben die ieder een eigen doel hebben. Sommige mensen spelen met een halve set. Gevorderde spelers hebben een driver bij zich om vanaf de tee zo ver mogelijk af te slaan.

  • een volle slag kan gemaakt worden met alle clubs behalve met de putter.
  • de approach is de slag waarmee de speler de green aanspeelt met een hoog geslagen bal die na de landing weinig rolt.
  • de chip is de slag waarmee de speler de green aanspeelt, waarbij de bal eerst laag door de lucht gaat en dan doorrolt.
  • de pitch wordt geslagen met een pitching wedge, op het clubhoofd aangeduid met PW, meestal gebruikt om te chippen
  • een bunkerslag, gemaakt met een sandwedge, aangeduid op het clubhoofd met SW, wordt gebruikt om de bal uit een bunker te slaan
  • een punch slag kan met verschillende clubs geslagen worden, de bedoeling is dat de bal laag blijft.
  • een lob slag wordt meestal uitgevoerd door sand- of lob wedge, hier is het de bedoeling de bal zo hoog mogelijk te spelen
  • het putten gebeurt met het doel de bal in de hole te slaan. De bal hoeft niet op de green te liggen. Als de bal op de green ligt, mag de speler de bal ook met een andere club spelen, maar dat gebeurt zelden.
  • de flop is hetzelfde als een lob waarbij het de bedoeling is de bal zo hoog mogelijk te spelen en deze zo snel mogelijk stil ligt.

Golfregels

De golfregels zijn vastgelegd in de Rules of Golf, goedgekeurd door de The Royal and Ancient Golf Club of St Andrews en de United States Golf Association.

Spelvarianten

Er zijn twee spelvormen, namelijk de strokeplay en de matchplay:

  • In strokeplay komt het erop aan met het minste aantal slagen (strokes) de baan af te leggen, eventueel na verrekening van de handicap van de spelers.
  • Bij matchplay spelen twee spelers (of twee duo’s) tegen elkaar, hole per hole; wie het minste slagen op een hole nodig heeft, wint die hole. Wie één hole meer gewonnen heeft dan de tegenstander is “one up”, enz. (de tegenstander is dan “one down” enz.). Bij gelijke stand zegt men dat het “all square” is.

Bij matchplay hoeven niet noodzakelijk alle holes gespeeld te worden. Als men meer holes voorsprong telt dan er overblijvende holes zijn, staat de winnaar vast en wordt de wedstrijd afgesloten. Wanneer men met twee tegen twee speelt, kan dit nog op twee manieren. Ofwel heeft elke speler zijn eigen bal (fourball), waarbij enkel de beste score van beide op een hole meetelt, ofwel is er één bal voor beide spelers die er om beurten mee spelen (foursomes).

De meeste professionele toernooien gebruiken strokeplay, waarbij de scores van verschillende rondes worden samengeteld om de winnaar te kennen. Bij de grote toernooien wordt dit gedaan over een lang weekend, donderdag tot en met zondag. Hoewel de spelers in groepjes van twee of drie spelen is het dus in feite een individuele competitie: iedereen speelt om de laagste score te krijgen. Bij een 4-daags toernooi valt na de tweede ronde een aantal spelers af, meestal rond de 60%, zij hebben dan niet de cut gehaald. Zo de beste over te laten voor het weekend.

De score wordt bijgehouden ten opzichte van de par van de baan; de winnaar heeft de laagste score. Als meerdere spelers na de laatste ronde op de eerste plaats, dus een gelijk aantal slagen na 4 dagen, staan moeten deze een play-off spelen; hiervoor zijn er verschillende systemen in gebruik. Meestal gaat het om degene die een hole wint, dus de laagste van de twee of meerdere deelnemers. Als na de hole nog iedereen een gelijke score heeft, volgt er nog een hole, net zo lang totdat er een winnaar uit de bus komt.

bron: wikipedia