Op 6 juli is de tour de France weer begonnen, maar wat moet een wielrenner doen om deze tocht goed te doorstaan?


Ten eerste is talent natuurlijk een belangrijke factor, daarnaast is training essentieel. Er zijn vele meningen en invalshoeken wat betreft trainen voor een tour als deze. Één ding staat vast: de renners hebben een enorm goed ontwikkeld duurvermogen. Ofwel, zij hebben hun lichaam en energiesystemen dusdanig ontwikkeld dat zij heel hard kunnen fietsen zonder dat ze in het rood komen. Dit hebben zij opgebouwd door middel van veel duurtraining: lang in het zadel zitten met een lage hartslag. Rustig fietsen, zo rustig dat je een gesprek kunt voeren met je fietsmaatje zonder dat je naar adem hoeft te happen, of – als je traint met een hartslag- of vermogensmeter en je duurzones kent – in duurzone 1. Deze duurzones zijn bepaald aan de hand van het omslagpunt en hebben allemaal een rol. Trainen in de laagste duurzone D1 is essentieel voor het leggen van de basis van dat enorme duurvermogen en om je herstel vermogen te vergroten. Lastige trainingen, ook voor de profs. Wielrennen met de rem erop, niet aanzetten geen sprintjes of even lekker koersen. Het resultaat mag er zijn namelijk: je kunt over een langere periode veel wattage leveren of te wel je kunt met minder inspanning (lees: lagere hartslag) harder fietsen.

Natuurlijk is duurtraining niet de enige training die je moet doen. Ook verzuring en in het rood rijden moet je trainen. Maar dit heeft pas zin als de basis staat.